Publicatie bij de gelijknamige tentoonstelling. Tekst: Janneke Wesseling, publicatie VSB Prijs 1999, Schiedam
VSB Prijs Beeldende Kunsten 1999
Frank Halmans (Heerlen, 1963) houdt niet van autonome, op zichzelf betrokken kunst; hij maakt liever dingen met een gebruiksfunctie. De kunstwerken die hij voor openbare ruimten ontwerpt kunnen dan ook allemaal op de een of andere manier door de omwonenden worden benut. Op het Van Limburg Stirumplein in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt bijvoorbeeld bouwde Halmans, die in 1989 afstudeerde aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, een tramhalte in de vorm van een rond paviljoen. Wachtenden kunnen op een bankje zitten, met naast hen knusse bronzen sansevieria's in bronzen bloempotten. Naast het paviljoen staat een reclamezuil, op een sokkel die tevens als spreekgestoelte dienst kan doen, met een trap die naar een klein platform leidt. De twee bouwsels maken tussen bomen en lantaarnpalen op volkomen vanzelfsprekende wijze deel uit van het plein; pas naderhand valt op dat ze enkele opmerkelijke eigenschappen hebben.
Voor een verzorgingshuis in Tilburg richtte Halmans het parkje nabij het tehuis opnieuw in. Hij plantte zeven linden, bomen die van oudsher aangeplant worden om belangrijke gebeurtenissen te memoreren, en plaatste zes parkbanken. De bomen en banken kregen in overleg met de bewoners van het tehuis een opdracht in de vorm van een antiek aandoende bronzen plaquette. Zo is er een bank 'opgedragen aan Jeanne van Loon, vrijwilligster van de Zonnebloem', en een boom 'werd geplant ter ere van onze parkiet Tommieke 'die we nag voor geen duizend gulden wegdoen'.
De kunsttoepassingen van Halmans zien er 'gedateerd' en nostalgisch uit. 'Ietwat retro', zoals de kunstenaar het zelf noemt. Zo roept de tramhalte met zijn strakke vormgeving en een bekleding van licht gele tegels associaties op met de Nieuwe Zakelijkheid van de jaren twintig. Momenteel werkt Halmans aan een entree voor het Amsterdams Historisch Museum aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Het wordt een soort neoclassicistisch portaal met een basement en een architraaf en wanden van glas. Erboven komt in goudkleurige smeedijzeren schrijfletters het woord ENTREE te staan. In het portaal, als in een vitrinekast, worden in aluminium gegoten objecten opgenomen. Dingen van nu die wellicht in de toekomst van historische waarde zullen zijn, zoals een model van de Amsterdam Arena en van een Amsterdamse coffeeshop.
Maar zelfs het autonome werk van Halmans, dat wil zeggen het werk dat hij niet in opdracht maakt, is niet zuiver autonoom: altijd refereert het aan de een of andere functie. Hij maakt bijvoorbeeld beelden van bedden, tafels, stoelen of vensterbanken, in zijn woorden 'plekken waar iets op gang gebracht kan worden. Waar je wat voor je uit kan staren, of zitten met een hoek op schoot - waar je de ruimte in je hoofd kan benutten'. Een houten 'Nachtkastje' uit 1998 is volgestouwd met laden, zodat er niets ingelegd kan worden want de laden zitten vol met zichzelf. 'Meer een nachtmerriekastje', aldus Halmans. Een variant op dit kastje zijn logeerbedden die zelf uit logeren gaan: keurig opgemaakte kleine schaalmodellen van echte bedden staan op een rij in een groot logeerbed.
'De slaapkamers waar ik nog steeds wakker word', op het moment in totaal vijf, vormen een project waar Halmans vanaf 1996 aan werkt. Tot zijn verwondering wordt de kunstenaar soms wakker in een van zijn vroegere slaapkamers. Er is den een moment van verwarring over de plek waar hij zich bevindt,in welk huis, en dus ook over het tijdstip in zijn leven waar hij zich op dat moment bevindt. Halmans is gefascineerd door deze verwarring, hij beschouwt het als een grote rijkdom en een troost dat gebieden van vroeger kennelijk in het geheugen blijven bestaan, en dat je er naar toe kan reizen. Dit is ook wat hij met zijn kunst beoogt: hij wil de voorwaarden scheppen om zo'n reis te maken, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor het publiek. Halmans is zich ervan bewust dat uit dit alles een zeker escapisme spreekt. In deze zin is hij een rechtgeaarde romanticus. Zijn werk is een verzet tegen de vergankelijkheid; hij weigert te geloven dat dingen ooit verloren gaan. Halmans gaat bij het vervaardigen van zijn werk altijd uit van bestaande voorwerpen. Het begint met een fascinatie voor een object. Bijvoorbeeld een oude keukentafel, waar dan, zoals nu in zijn atelier is te zien, een miniatuurmoestuin op verschijnt, en waar vervolgens een bord bij komt met bestek en een kopje, zonder dat hij zelf precies begrijpt hoe dit gebeurt. Hij is dan ook geen beeldhouwer, maar eerder een bricoleur die bestaande voorwerpen samenvoegt tot een nieuw geheel. Maar vooral beschouwt hij zichzelf als tekenaar. Dikke mappen met tekeningen vormen het archief van zijn geheugen, vol met invallen, dromen, herinneringen, schetsen van bestaande situaties. Een ding weet hij absoluut zeker: een schilder is hij niet. Aileen al de geur van terpentijn kan hem woedend maken en de frustraties oproepen van de schilderlessen op de academie. Het in ANWB-stijl vormgegeven blauw-met-witte bordje 'Verflucht' openbaart zich plotseling in zijn dubbele betekenis. Op het moment dat ik Halmans spreek zijn zijn plannen voor Frankeland nog verre van concreet. Hij overweegt om met een aantal bewoners een van hun vroegere huizen te reconstrueren, op klein formaat, ongeveer 30 bij 30 centimeter, heel precies en gedetailleerd. Deze modellen, ongeveer vijf in totaal, wil hij uitvoeren in thermisch verzinkt staal, en aan een stang bevestigen voor het raam van de betreffende bewoner waar het dan zweeft in weer en wind. De bewoner kan aldus terugblikken op zijn vroegere huis, en in zijn hoofd de reis naar het verleden ondernemen. Daarbij zou het mooi zijn wanneer er nieuwe bewoners voor het vroegere huis gevonden zouden kunnen worden, Halmans denkt bijvoorbeeld aan vogels, zodat er ook een plankje voor vogelvoer aan de stang bevestigd zal worden. De vijf schaalmodellen, verspreid bevestigd aan de gevel van Frankeland, zijn een bescheiden ingreep (wat overigens mede is ingegeven door het beperkte budget), zo bescheiden zelfs dat veel mensen het helemaal niet op zal vallen dat er kunstwerken aan de gevel hangen. Voor Halmans is dit geen probleem. Het is nu eenmaal, zegt hij, hoe dan ook onmogelijk om iets te maken dat er voor iedereen is. Maar bovendien is hij niet geinteresseerd in grote gebaren. Halmans: 'Ik hou van de periferie, dat is mijn manier van kijken. Pauzes, wachttijden, vliegen op de vensterbank. Ik let altijd op details, op scheuren in het plafond.' Daar, op die vergeten en veronachtzaamde plekken, vindt Halmans zijn utopia, een moment uit het verleden dat even werkelijkheid wordt.