Philip Peters, Kunstbeeld #7/8 2005. Bewerkte tekst Almelo
DE DINGEN EN DE MENSEN

Een kunstwerk is niet alleen een opvatting over de wereld maar ook een voorwerp in de wereld. Het maakt dus deel uit van twee werelden: die van de ideeen en die van de dingen. Dat is een kwestie van betekenisverlening. Het ding zelf verandert natuurlijk niet, want het is wat het is. Maar het is meestal al veranderd, wanneer de kunstenaar ermee bezig is dan bezit het die gelaagdheid al. Dan is het bezig te worden wat het wordt. Kunst is tenslotte een proces van verandering, van overgang van informatie tot transformatie. Daartussen kaatsen mogelijke betekenissen heen en weer.

Halmans speelt een complex spel met dingen als ideeen en ideeen als dingen. Hij maakt gebruik van voorwerpen die in het dagelijks leven voorkomen, voor een deel maakt hij die zelf en voor een deel zijn het readymades die in de winkel te koop zijn of thuis in de kast kunnen liggen.
Een voorbeeld is "Bewoonde vensterbank": hier is een raam op denkbare, ware grootte nagebouwd met daarachter een minimale, smalle ruimte: de vensterbank. Op de vensterbank is een klein bedje gemaakt met een lamp erboven; aan het ene eind bevindt zich een eenvoudige houten constructie met een koffie-apparaat en een plant erop en nog wat kleinigheden. Je zou er kunnen wonen als in een minimale caravan. Sterker, de vensterbank is al bewoond, maar niet door een mens: het zijn de spullen die er wonen, het is geen wereld van mensen maar van dingen, van dingen die sterk lijken op dingen van mensen, er visueel zelfs synoniem mee zijn - het zijn dingen die mensen gebruiken maar ze functioneren in een andere, zelfstandige context, waar ze een bezigheid nabootsen die ze misschien van mensen hebben afgekeken, namelijk: wonen. De hele locatie, het zinloze raam, de smalle ruimte van de vensterbank, is uit zijn oorspronkelijke context gehaald en plompverloren in een ruimte neergezet waar hij niets te zoeken heeft en er wordt een zelfstandigheid gesuggereerd die hij eigenlijk niet heeft of hebben kan, die geen doel dient: het heeft wel de vorm van een functie maar de functie zelf is verdwenen (er is een bedje maar er wordt niet in geslapen). Er zit iets vertederends en tragisch in de pathetische poging van de voorwerpen om zich als mensen te gedragen, om te ontsnappen aan de zwaartekracht van het ding zijn.
Het hele staketsel is een soort 'folly', alleen maar een facade, een nepgebouwtje waar een nepbezigheid (het wonen) lijkt te worden verricht terwijl dit eigenlijk juist niet het geval is. De voorwerpen ontlenen hun enige betekenis aan hun functie als gebruiksvoorwerp: hun poging am als het ware met raam, vensterbank en al 'het huis uit te gaan' en zelfstandig te worden is tot mislukking gedoemd. Zo wordt de tegelijkertijd wel en niet bewoonde vensterbank tot een soort podium, een theater waar zich een zwijgende en roerloze voorstelling afspeelt. De beschouwer kan op zeker moment het gevoel bekruipen dat hij kijkt naar iets wat hem, als mens, toch ook bekend voorkomt, ook al komt hij er zelf niet letterlijk in voor: we kijken tenslotte naar aspiraties die onhaalbaar zijn, naar vingers wijzend naar de maan, naar de mimicry van een burgerlijk interieur waar niets gebeurt of gebeuren kan. We kijken ernaar door een raam, van buiten naar binnen; maar zelf zijn we ook binnen, we bevinden ons in dezelfde binnenruimte als het raam, we kunnen er bovendien omheen lopen, het is een schouwtoneel en eigenlijk helemaal geen raam. Zo is het ook een spiegel en zien we in de dingen op de vensterbank onszelf, als soort: de mens die zich een zo veilig mogelijke wereld schept waar niets gebeurt, die claustrofobisch en misplaatst is in de context van het buitenmenselijke; ik denk dat we hier uiteindelijk geconfronteerd worden met onze eigen onmacht om van de wereld meer te maken dan onze eigen vensterbank, ons minimale territorium ("Iedereen zijn eigen vensterbank!"), ons nutteloze streven, het menselijk tekort.

Insula Dei', 'Eiland van God', is de hoogdravende titel van een ander werk dat inderdaad een soort eiland is in die zin dat het bestaat uit een aantal voorwerpen die zich met elkaar op een betrekkelijk klein Perzisch tapijt bevinden. Daar hebben we die 'dingen' weer, dit keer voornamelijk uit een betekenisgebied: negen ouderwetse schemerlampen met stoffen kappen en verder een eenvoudig houten bankje met daarop een kussen en een glas water. Het kleed is niet groot, dus alles staat dicht op elkaar; als bomen in een bos. Iets dergelijks is ook de associatie: een bos, een tuin meer eigenlijk, met een ruwhouten bankje waar iemand op kan zitten met een kussen voor comfort en een glaasje water voor de dorst - luxe is het niet, het eiland van god is een sobere aangelegenheid. Hoewel de lampen allemaal verschillend gevormde kappen hebben, zijn ze voorzien van dezelfde decoratie met groene, florale motieven, wat de associatie met gebladerte opdringt. De motieven op het tapijt zijn traditioneel ook floraal van aard en het kussen is van vergelijkbare ornamentpatronen voorzien als de lampen.
Vanzelfsprekend biedt het werk op het eerste gezicht een huisbakken, oubollige aanblik maar we zijn nu gewaarschuwd: in dit werk is niets wat het aan de oppervlakte lijkt. Je zou kunnen zeggen dat ook hier sprake is van een soort opwaardering, een heroisering zelfs, van eenvoudige gebruiksvoorwerpen met een tamelijk burgerlijke uitstraling, terwijl juist die eigenschappen van die voorwerpen de situatie waar het hier om gaat binnen ieders bereik brengt en opnieuw de indruk geeft dat het 'eiland van god' eigenlijk ook op ons allemaal betrekking heeft. Zo zijn er drie niveaus: het tapijt als drager van spullen die allemaal, inclusief het tapijt zelf, zo uit de uitdragerij zouden kunnen zijn weggehaald, de opgelegde associatie met de natuur van bos, eiland, gebladerte en als derde laag iets dat hooggestemder lijkt, op iedereen betrekking heeft en toch aansluit bij de specifieke voorwerpen in kwestie.
In dit geval is dat derde niveau met veel raffinement geformuleerd: de motieven van het Perzische tapijt verwijzen traditiegetrouw niet naar zomaar een plek met bloemmotieven, niet naar zomaar een tuin maar naar de eerste tuin: de paradijstuin. De lampen passen naadloos in dat concept: wat voor vorm ze ook hebben, ze kunnen branden en de tuin verlichten en ook de bezoeker of misschien bewoner van de tuin. En dan krijgt 'verlichten' een dubbele betekenis. Net zoals de lampenkappen qua vorm een soort burgerkitsch zijn en dus 'eenvoudige' voorwerpen, is het branden van de lampen ook eigen aan ieder interieur. En net zoals door de context van de paradijstuin de lampenkap wordt verheven naar het niveau van spiritueel zetstuk op het eiland van god, wordt het branden van de lampen tot metafoor gemaakt voor de spirituele verlichting, die staat van tegelijkertijd opperste wijsheid en onschuld die volgens het verhaal in de paradijstuin heerste voor de zondeval. Maar wie wordt er verlicht? Ik zou zeggen: degene die, na een lange reis, op het eiland aanspoelt (vermoedelijk de enige legitieme manier om er te arriveren) en zich te rusten zet op de bank met het kussen en een slok water goed gebruiken kan. Meer dan een spiegel, zoals in het geval van de 'bewoonde vensterbank', lijkt dit werk mij een uitnodiging; een wegwijzer voor een reis naar het eiland van god, Paradise Regained, waaraan we deel kunnen hebben als we net zo weinig kapsones hebben als een sukkelige schemerlamp in een onaanzienlijk interieur. In die zin zijn de dagelijkse dingen hier misschien geen spiegel, maar wel een wegwijzer. In het paradijs, bij god, zijn dualiteiten opgeheven en bestaat geen 'goede smaak': iedere lamp die kan branden is gelijkwaardig aan alle andere. Met dit werk voegt Frank Halmans zich dan in een oude Nederlandse kunsthistorische traditie, van didactiek en moraliteit.
Het werk dat Halmans voor 't Torentje in Almelo maakte, hanteert dezelfde thematiek op weer een andere manier. De expositieruimte is een toren van glas, opnieuw een raam dus, die dicht is en in zichzelf besloten, maar in gedachten wel toegankelijk voor wie er iets te zoeken heeft en daarmee wordt bedoeld: voor wie er moet zijn, voor wie er wat te zoeken heeft. Net als de vensterbank is de toren in zekere zin een gevangenis, want net zomin als je erin kunt, kun je eruit als je toevallig binnen bent - ik heb het hier, ter wille van een goed begrip, niet over de toren als gebouwtje in de echte wereld van alledag waarin bijvoorbeeld de kunstenaar zijn werk komt inrichten, want die kan best naar binnen; ik heb het over de toren met een werk van Frank Halmans erin en eigenlijk is dat werk hier nu ook aan het woord. Aan de andere kant is de toren, in tegenstelling tot de vensterbank, een plek waaruit ontsnapping mogelijk is: er zit een luik in het plafond, hij is van boven open.
In de toren heeft Halmans een tweede toren gebouwd die bestaat uit curieuze elementen, voorwerpen weer, uit zijn eigen dagelijks leven, meer in het bijzonder het dagelijks leven in het atelier: de dingen zijn hier kunstwerken die niet voltooid zijn. Als we dit werk vergelijken met de twee vorige is er opnieuw sprake van een enscenering van voorwerpen die op zich een andere betekenis hebben dan die van de transcendente spiritualiteit die ze ook in dit werk verkrijgen. Hier gaat het om werken, die in de hierarchie van kunstwerken een lage plaats innemen, misschien wel de allerlaagste: werken (voorwerpen) die niet af zijn en dus hun beoogde functie (tentoongesteld worden, gezien worden) niet kunnen vervullen terwijl ze in deze hoge stapeling ineens onmisbare bouwstenen vormen voor een ladder die naar de hemel reikt: wie de toren in de toren tot het einde toe beklimt, kan aan het aardse keurslijf ontsnappen en heeft een UIT-WEG en dat is ook de titel van het werk. Hier is geen sprake van een spiegel en ook is dit werk de wegwijzer voorbij. Het gaat nog een stap verder en stelt de weg naar de hemel in concrete vorm beschikbaar, een bijzonder genereus gebaar. In metaforische zin zegt het werk ons dat er, als we al onze onvolmaaktheden op elkaar stapelen (er het beste van maken) - het menselijk tekort accepteren - een UIT-WEG is, een weg buiten en boven het materiele, in dit geval letterlijk gesymboliseerd door de opwaartse richting van het werk.